23 APRIL 1925 333 van Openbare Werken begroot de inrichtingskosten op f 700 meer en de Directeur der Gasfabriek de installatiekosten op f 350 meer dan de heer Kor te weg. Spr. toont aan de hand van verschillende cijfers aan, dat de lasten heel wat meer zullen bedragen. En de baten acht Spr. door den heer Korteweg veel te hoog geschat. Spr. krijgt volgens zijn berekening een tekort, dat meer dan het dubbele bedraagt van dat van den heer Korteweg. Hij concludeert, dat het onverantwoordelijk zou zijn om op een badhuis, dat zoo ongunstig is gelegen, per jaar f 5000 te gaan toeleggen, De heer MOLL kan zich bij de financieele berekeningen van den heer Pels ter volkomen neerleggen. Spr. is voor stander van de oprichting van een volksbadhuis. Hij vreest echter, dat juist door aanneming van het voorstel van den heer Korteweg voorgoed de pas zal worden afgesneden aan de totstandkoming van een permanent badhuis. Spr. zou daarom liever willen afwachten, wat er na de grensuitbreiding met het gebouw van de voormalige Bank van Leening zal gebeuren. Wat Spr. in deze kwestie echter het meest pijn doet is, dat, nu het personeel van de Gasfabriek eindelijk een goede sanitaire inrichting heeft om te schaften en zich te reinigen, men thans, omdat daarvan niet voldoende ge bruik gemaakt wordt de menschen moeten in die richting nog opgevoed worden gaat zeggen Dan hakken wij er maar een stuk af. Zeker, men voldoet dan nog aan den wettelijken eisch, maar men beneemt bij toeneming van het aantal werklieden velen van deze de gelegenheid om zich tusschen het werk even te verpoozen. Doch afgezien daar van, wie zullen van de badinrichting van den heer Korte weg gebruik maken? Het is toch niet alleen de bedoeling om de arbeiders daarvan te laten profiteeren, maar ook die middenstanders, die geen badgelegenheid aan huis hebben. Spr. is er echter van overtuigd, dat de middenstand en een groot deel der arbeiders geen gebruik zullen maken van dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 333