348 23 APRIL 1925. „Het komt de meerderheid van het College voor, dat het „zeer logisch was, bij gelegenheid tot werk geen vreemden „in dienst te hebben genomen, doch allereerst de wacht gelders en het is dan ook naar de meening dier meerderheid „geheel onjuist, het thans voor te stellen alsof de werklieden „hierdoor schade zouden hebben geleden en de gemeente uit „deze omstandigheden een groot financieel voordeel zou hebben „gehad en om ten slotte naar aanleiding hiervan het geven „van een „schadevergoeding" te bepleiten. „Zeer terecht merkt de Directeur in zijn advies dan ook „op, dat dit een wachtgeldregeling op een wachtgeldregeling „zou beduiden. „Met nadruk vestigt de meerderheid Uw aandacht erop, „dat de wachtgeldregeling nimmer bedoeld is geweest als „een „schadeloosstelling", doch alleen om naar gelang van „hun diensttijd de werklieden bij het zoeken naar ander „werk gedurende eenigen tijd niet zonder inkomsten te doen „zijn. Door hen zoolang als mogelijk was aan tijdelijken arbeid „te helpen, is dit doel nog beter bereikt dan door de voor gestelde wachtgeldregeling het geval zou zijn geweest. „Hoezeer ook betreurende, dat enkelen van hen er nog „niet in geslaagd blijken te zijn andere werkgelegenheid te „vinden, is de meerderheid toch van oordeel, dat het voor „de gemeente niet te verantwoorden is, thans wederom tot het „geven van een uitkeering over te gaan. Hierbij dient ook „niet te worden vergeten, dat deze werklieden in plaats van „op 1 November 1923, zooals aanvankelijk gedacht werd, „eerst in December 1924 of in het begin van het loopende „jaar definitief zijn ontslagen. „De meerderheid van het College geeft U derhalve ernstig „in overweging, het voorstel van de minderheid niet aan „te nemen." De heer COHEN kan zich volkomen vereenigen met het voorstel van Wethouder Korteweg. Voorts zegt Spr., dat het hem bekend is, dat de werkman Van den Broek, die

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 348