23 APRIL 1925.
349
5 a 6 jaar aan de Gasfabriek heeft gewerkt en ook in ver
band met den ombouw is ontslagen, geen wachtgeld genoten
heeft. Spr. vraagt, of deze ook nog in aanmerking zou kun
nen komen voor wachtgeld.
De VOORZITTER: Het zal worden nagegaan.
De heer SCHRAUWEN kan zich met dit voorstel zeer
wel vereenigen, al is het dan ook op andere gronden dan
die, waarop de Wethouder zijn betoog doet rusten. Er kan
hierbij geen sprake zijn van een wachtgeldregeling op een
wachtgeldregeling, zooals de Directeur in zijn advies opmerkt.
Om dit aan te toonen gaat Spr. het verloop van de zaak
na. Aan den Raad is indertijd het voorstel gedaan om
eenige werklieden, die financieele schade zouden lijden in
verband met den ombouw van de Gasfabriek daarvoor
schadeloos te stellen door hun een wachtgeld uit te keeren,
bedragende 70°/o van het genoten loon aan gehuwden en
40°/o aan ongehuwden. De Raad verkeerde daardoor in de
veronderstelling, dat de gemeente de regeling van het Rijk
volgde, terwijl ook de betrokken werklieden hebben gedacht
op dezelfde wijze behandeld te zullen worden als bij het
Rijk. De wachtgeldregeling is echter niet uitgevoerd zooals
de Raad bedoeld had. De Gasfabriek had groot gelijk, dat
zij, toen er nog werk bleek te zijn, die zelfde menschen
weer in dienst heeft genomen. Maar, vraagt Spr,, zou men
als zij elders werk hadden gevonden, het ontbrekende niet
bijgepast hebben? Ja, niet waar? Dan had men dit echter
nu ook moeten doen. In plaats daarvan is men van den
algemeen geldenden regel afgeweken. Het betreft hier dan
ook geen gevoelskwestie, maar een zuivere kwestie van recht.
De heer MOLL staat in deze kwestie aan de zijde van
den heer Korteweg. De bewuste werklieden zijn door
de Gasfabriek in dienst genomen tegen een lager loon dan
zij daar vroeger hadden genoten. Het is dus niet meer dan