5 FEBRUARI 1925. 35 3. Wij verkeeren gansch nog niet in nood, Breda Maar werken voor ons dagelijksch brood, Breda! Wij allen hebben het naar den zin En roepen niemands hulpe in Breda, Breda, Breda, Breda, Breda, Breda 4. Het zal er zitten heel niet pluis, Breda! Als 'n vreemde komt in eigen huis, Breda En zeker zijn w' er niet op gesteld Want hij eischt hooger belastinggeld Breda, Breda, Breda, Breda, Breda, Breda 5. Onze dorpjes worden door ons bemind, Breda! Wij leven daar steeds eensgezind, Breda Wij allen hebben ze hartelijk lief En wie er steelt dat is een dief Breda, Breda, Breda, Breda, Breda, Breda Ook in deze dichterlijke ontboezeming, komt in het derde vers de dubbeltjeskwestie naar voren. Mijnheer de Voorzitter, wanneer ik met een enkel woord ook iets zou willen zeggen over dit vraagstuk, dan kan ik al zeer kort zijn. Ik durf pertinent beweren, dat niemand, voor- noch tegenstander in staat is, om daaromtrent ook maar eenige mededeeling te doen, noch eenige berekening te maken, die immers zou berusten op niets anders dan louter fantasie Mijn persoonlijke meening meer niet -is, dat uitbrei ding der Bredasche grenzen in geen enkel geval behoeft en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 35