360
23 APRIL 1925.
treffen. De afwijzing van het verzoek houdt geen verband
met het feit, dat het schoolbestuur niet bijtijds is gewaar
schuwd, iets wat trouwens niet op den weg van Burgemeester
en Wethouders ligt, maar de zaak is eenvoudig deze, dat
de school niet voor de toekenning van subsidie in aanmerking
komt, omdat zij op 15 Januari 1924 niet aan de gestelde
voorwaarden voldeed. Nu is het best mogelijk, dat zulks
door het schoolbestuur over het hoofd is gezien, vergissen
is menschelijk, maar de bepalingen der verordeningen moeten
stipt worden nageleefd.
De heer BOGMANS merkt op, dat de Voorzitter toegeeft,
dat er heel goed een vergissing in het spel kan zijn geweest.
Het lijkt Spr. toe, dat dit zeer zeker het geval is geweest.
Hij erkent, dat het zenden van een waarschuwing niet kan
wordt geëischt, maar het had desniettemin toch kunnen ge
beuren. Spr. herhaalt, dat het echter geenszins in zijn be
doeling ligt, Burgemeester en Wethouders daaromtrent een
verwijt te maken, maar hij zou, juist omdat de afwijking van
de voorwaarde onbewust heeft plaats gehad, de subsidie
alsnog wenschen toe te kennen. Als er ooit sprake kan zijn
van billijkheid, dan is het wel in dit geval. Spr. hoopt dan
ook, dat de Raad aan zijn wensch gevolg zal geven.
De VOORZITTER zegt, dat het College toch niet kan
rondgaan om de schoolbesturen er aan te herinneren, dat
zij de vastgestelde voorwaarden nakomen; het zou een on
begonnen werk zijn. Men kan het betreuren, dat de zaak
zoo is geloopen, maar het is nu eenmaal zoo. Er is niets
aan te doen; men kan niet afwijken van de bepalingen der
verordening.
Zonder verdere bedenkingen wordt alsnu conform
het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.