22 MEI 1925. 387 c De heer ZIJLMANS: Ik meen toch, dat de landhoofden niet op hun tegenwoordige plaats zullen kunnen blijven. De heer PELSTER, voortgaande, verklaart, dat er later geen verdere kosten voor de gemeente zullen komen, dan die van de viaduct. Wat den keiweg betreft deze blijft bestaandus is het beter hem ineens op 8 M. breedte te brengen. Den heer Kluft deelt Spr. mede, dat het maken van een tunnel aan den Terheijdenscheweg niet voor rekening van de gemeente komt. Wat het maar raak bouwen betreft, doet Spr. den heer Kluft opmerken, dat de terreinen langs den voorgestelden toegangsweg niet voor woningbouw bestemd zijn, maar voor industrieele doeleinden. De heer KORTEWEG wijst er op, dat over den te ma ken toegangsweg ook een tramlijn zal komen te loopen; de weg moet dus noodzakelijk de voorgestelde breedte hebben. In dit verband merkt Spr. op, dat het maken van een brug over de Mark, zooals de heer Hornix wil, niet mogelijk is met het oog op de scherpe bochten, welke de tramlijn dan zou moeten maken. De heer ZIJLMANS is het niet met den heer Pels ter eens over de landhoofden. Deze worden door den heer Pels ter verward met de viaduct. Er komt daar later een heele verandering op dat punt, zoodat de toegangsweg ver legd zal moeten worden. Het komt Spr. dan ook voor, dat de zaak door het College niet in alle onderdeelen voldoende is bekeken. Hij blijft beweren, dat de toelichting kolossaal sober is, terwijl voor degenen, die niet ter zake kundig zijn, een duidelijke en volledige toelichting broodnoodig is. Naar Spr.'s bescheiden meening is het maken van den toegangsweg noodzakelijk, maar men kan van meening verschillen over de wijze, waarop die weg moet worden aangelegd. Spr. acht een breedte van 5 M. voor den keiweg ruim voldoende;

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 387