22 MEI 1925. 407 De VOORZITTER beaamt zulks. Om dat te doen uit komen zullen er de woorden „ten minste" worden ingevoegd. Artikel 2 wordt daarop met inachtneming van de door den Voorzitter aangegeven wijzigingen goed gekeurd en vastgesteld. Artikel 3 wordt zonder eenige bedenking goed gekeurd en vastgesteld. Artikel 4. De VOORZITTER: De heer Haaiman wil ook hier, „de Raad" lezen in plaats van „Burgemeester en Wethou ders". Het zal moeilijk zijn voor den Raad zich ten deze vast te leggen. Het betreft een zaak, die tot de competen tie van Burgemeester en Wethouders behoort. Wil de heer Haaiman zijn amendement handhaven? De heer HAALMANJa, Mijnheer de Voorzitter. Ik geloof, dat er nog altijd een hooger College in de gemeente is, dat Raad heet. Ik meen, dat de bevoegdheid, in dit ar tikel bedoeld, bij den Raad thuisbehoort. De VOORZITTER: Ik geloof toch, dat de Raad indertijd zelf heeft gewenscht, dat dit door Burgemeester en Wet houders zou geschieden. De heer HAALMANDat kan wel zijn, doch ik was het daarmede toen niet eens. De VOORZITTER: Wordt het amendement van den heer Haaiman ondersteund Het amendement van den heer Haaiman wordt niet voldoende ondersteund en kan derhalve geen onderwerp van behandeling uitmaken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 407