22 MEÏ 1925. 411 komt Burgemeester en Wethouders voor, voldoende te zijn. De heer PELSTER vraagt, of het niet wenschelijk zou zijn de beslissing omtrent het bedrag der zekerheid aan te houden totdat over den duur van het contract is beslist. De VOORZITTER is van meening, dat dit bij het arti kel omtrent den duur van de overeenkomst ware onder de oogen te zien. Het artikel ontmoet overigens geen bezwaar. Artikel 14. De VOORZITTER: De heer Haaiman wenscht van de boeteoplegging beroep op den Raad open te stellen. Spr. is daar in principe niet tegen, maar acht het niet juist den ondernemer daartoe als het ware te inviteeren; deze zal uit zichzelf wel bij den Raad komen aankloppen. De heer HAALMAN gelooft, dat er in den tegenwoor- digen tijd geen strafverordening is, waarvan geen beroep openstaat. Spr. zegt, dat het openstellen van beroep op den Raad, den ondernemer eenige rechtsbevrediging geeft. De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethou ders het amendement van den heer Haaiman op dit artikel willen overnemen. Het artikel wordt daarop met inachtneming van deze wijziging goedgekeurd en vastgesteld. Artikel 15. De VOORZITTER: De heer Haaiman wenscht den dag, waarop de exploitatie aanvangt, in plaats van door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 411