42 5 FEBRUARI 1925. „ontkennend te beantwoorden, maar ik wil mij een definitief „oordeel voorbehouden. „Ook moet ik dit doen ten aanzien van het ontwerp in „zijne onderdeelen, want het sluit in zich vraagstukken van „verschillenden aard, die eene grondiger overweging vorderen, „dan mij in enkele dagen en zonder meerdere gegevens „mogelijk was." Bij het lezen der stukken, die ons bij het definitief plan werden verstrekt, heeft het mij getroffen, dat Burgemeester en Wethouders zich van een prae-advies over dit plan van Gedeputeerde Staten zoo geruimen tijd hebben onthouden en eerst thans met hunne nota van 27 Januari 1925 hunne meening kenbaar maken. De Raad kende namelijk vóór ontvangst dezer nota slechts de argumenten, die door het dagelijksch bestuur in 1921 zijn aangevoerd voor het groote plan. Als ik aandachtig lees, wat Burgemeester en Wethouders d.d. 17 Mei 1921 aan den Commissaris der Koningin over den omvang der grensuitbreiding schreven, dan moet ik voor mij daaruit zonder nadere toelichting de gevolgtrekking maken, dat zij de nu aanhangig gemaakte uitbreiding zeer onvol doende achten. Gaarne zou ik daarom van Burgemeester en Wethouders vernemen, of naar hunne meening de nu voor gestelde grensuitbreiding voor een aantal jaren voldoende is en waarom in dat geval van het in 1921 bepleitte grootere plan kan worden afgezien, dan wel eerlang op nieuwe grens uitbreiding van hunne zijde zal worden aangedrongen. Want, of deze annexatie haar beslag krijgt of niet, één ding acht ik bovenal noodig, namelijk dat de reeds zoo jaren hangende kwestie eens en voorgoed wordt afgedaan, omdat blijvende onzekerheid aanleiding geeft tot veel schade, tot ongeregelde toestanden aan de grenzen en tot schuwheid in samenwerking bij de betrokken aangrenzende gemeenten. Een ander gemis, dat ik heb gevoeld bij de bestudeering der stukken, is het ontbreken van cijfermateriaal. De ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 42