9 JUNI 1925.
437
te verleenen, maar niemand kan er voor instaan, dat die
omgeving zoo blijven zal. Wanneer de buren slechts op de
geoorloofde diepte gaan bouwen, wordt de toestand al heel
anders. Men behoort ook in de toekomst te zien en dan
kan het verzoek niet worden ingewilligd. Daarbij komt nog,
dat op het perceel, dat ruim 90 M. diep is, zich thans aan
de voorzijde een gebouw bevindt van ongeveer 30 M. diepte,
daarachter is een kleine open plaats en dan volgt een ma
gazijn, dat 35 M. diep is. Nu zou adressant daar achter
nog meer willen bouwen, zoodat de diepte van het magazijn
50 M. en de hoogte 10 M. zou worden. Thans zijn er
raampjes in de zijmuren van het magazijn, maar, als de buren
gaan bouwen, vervallen die raampjes. En zelfs al bleef de
omgeving onveranderd, dan zou het 50 M. diepe maga
zijn wat licht en lucht betreft, toch niet aan redelijke eischen
voldoen.
De heer CERUTTI is van oordeel, dat, als men het ar
gument van den heer P e 1 s t e r aanvaardt, n. 1., dat er in
de toekomst weieens een minder gunstige toestand ter plaatse
zou kunnen ontstaan, men nooit meer ontheffing kan ver
leenen. Aan Oost- en Westzijde wordt het perceel door
tuinen begrensd en verder nog door een hovenierderij, welke
daar al eeuwen is gevestigd en er misschien nog wel hon
derden jaren blijven zal. Er is dan ook in de geheele stad
geen perceel zoo gunstig gelegen om een dergelijke onthef
fing toe te staan als juist dit. Doet de Raad zulks in dit
geval niet, dan kan men in andere gevallen kwalijk meer
een dergelijke ontheffing verleenen.
De heer NEVE vindt het argument van den heer Pel
ster niet steekhoudendindien later de toestand ongunstig
dreigt te worden, dan kan de Raad immers altijd nog maat
regelen nemen ten opzichte van die gebouwen, welke den
toestand ongunstig zouden maken.