9 JUNI 1925.
453
Den heer SCHRAUWEN spijt het, dat deze kwestie in
den Raad is gebracht. Nu het eenmaal zoover is, wil Spr.
even opmerken, dat de heer Van Poelgeest een nieuwe
ontijzeringsinrichting niet noodig acht. Zulks komt Spr. heel
zonderling voor, daar de waterleiding te Goes, waarvan de
heer Van Poelgeest directeur is, een ontijzeringsin
richting bezit, welke twee maal zoo groot is als de onze,
terwijl Goes niet half zoo groot is als Breda.
De VOORZITTER acht een lid van de Gascommissie
niet gerechtigd om buiten het Gemeentebestuur om een der
den deskundige in den arm te nemen en dezen de in zijn
qualiteit verkregen stukken over te leggen. De heer Van
Poelgeest, die de vragen van den heer Z ij 1 m a n s
telkens blijkt te hebben geïnspireerd, heeft zich trouwens
niet eens bij het bedrijf zelf op de hoogte gesteld. In elk
geval echter doet een lid van een commissie van bijstand
verkeerd met een geheim deskundige in gemeentelijke aan
gelegenheden te betrekken. Spr. is van meening, dat dit een
ongeoorloofde daad is. De heer Z ij 1 m a n s erkent zelf, dat
hij vrijmoedig is geweest; hij heeft de vrijmoedigheid echter
wel zeer ver gedreven. Ook heeft de heer Z ij 1 m a n s door
zijn handelwijze onnoodige vertraging veroorzaakt. Spr. is
het met den heer Schrauwen eens, dat het de voorkeur
verdient dergelijke kwesties niet op deze wijze in den Raad
te brengen, immers morgen leest men wellicht weer in de
plaatselijke pers van slechte toestanden bij de bedrijven,
zonder dat men de zaak ten volle kan beoordeelen. De
eenige zaak waar het om gaat is, dat de stadsbevolking en
omgeving groeien en het oude slijt, zoodat de directie, na
toewijding en bekwaamheid aan den bouw van de gasfabriek
te hebben gedemonstreerd, het oogenblik gekomen acht de
drinkwatervoorziening goed in beschouwing te nemen.
Over de voorstellen zelf valt zeer weinig te zeggende
stad breidt zich steeds uit; de capaciteit van de waterleiding
moet derhalve grooter zijn.