5 FEBRUARI 1925. 45 Er rijst bij mij ook hier de vraag, of de voordeelen wel tegen de nadeelen zullen opwegen. Wat de electriciteitsvoorziening betreft, dient te worden gewezen op het feit, dat onze geheele omgeving, evenals wijzelf, den stroom van het provinciaal-bedrijf betrekt. Meer economische inkoop en distributie is voor mij geen kwestie van annexatie maar van samenwerking, want deze kan veel verder gaan dan het betrekkelijk kleine in te lijven gebied en kan geheel Princenhage, Teteringen en Ginneken omvatten. Eén ding dienen wij evenwel goed te begrijpen. Wanneer wij stroom gaan distribueeren in de te annexeeren gebieden, dan zullen wij aan de aangrenzende gemeenten ongetwijfeld moeten vergoeden het geldelijk nadeel van de verkleining van haar debiet. Dit beginsel is tenminste in het wetsontwerp vastgelegd. Op grond hiervan vraag ik mij af: Hebben Burgemeester en Wethouders, toen zij aan Gedeputeerde Staten de woorden „beter en meer economisch'' in de pen gaven, ook wel goed in onderdeelen overwogen hoe deze te verdedigen zijn? Om de vergrooting van grondgebied te motiveeren wordt verder gewezen op den slechten toestand van sommige wegen aan onze grenzen, maar dit argument legt voor mij geen gewicht in de schaal. De toestand van Koninginnestraat, Marksingel, Dijkje en Vestkant is uitsluitend afhankelijk van onzen eigen wil. Om daarin verbetering te brengen, is zelfs samenwerking met onze buren niet eens noodig, al is het billijk, dat deze geldelijk bijdragen. Waar evenwel samenwerking nü noodig is, daar zal dit evenzeer aan de nieuwe grens het geval zijn. Er wordt ook beweerd, dat het bouw- en woningtoezicht in de gemeenten, welker stedelijke bebouwing aan Breda grenst, te wenschen overlaat. Hierin schuilt eene groote overdrijving en ik had daarom liever gezien, dat dit argu ment achterwege was gebleven. Ware het juist, dan zou het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 45