460 9 JUNI 1925. „van de openbare gewone lagere scholen 16021/4 en de „totale kosten dier scholen f 19349.38 1/i, het gemiddeld aantal „leerlingen van de openbare school voor uitgebreid lager „onderwijs 79 l/a en de totale kosten dier school f 3944.49 „zoodat de kosten per leerling der openbare G. L. O. „Scholen zijn f 12.08 en der openbare U. L. O. School „f 49.62, en derhalve de vergoeding per leerling aan de „bijzondere scholen tot genoemde bedragen kan worden „vastgesteld. „Naast deze scholen worden nog in stand gehouden bij zondere M. U. L. O. Scholen. Naar aanleiding van het „bepaalde bij art. 201 der L. O. Wet 1920, zooals dit is „gewijzigd door de wet van 30 Juni 1924, Stbl. Nr. 319, „zijn deze voor de berekening der vergoeding beschouwd „als een samenstel van een U. L. O. School, wat betreft „de kopklassen en een G. L. O. School, wat betreft de „lagere klassen. „Krachtens art. 103, 3e lid, der L. O. Wet 1920 is aan „de besturen der bijzondere scholen reeds een voorschot „uitgekeerd op de vergoeding 1923 van 70 °/0. Deze voor schotten worden thans op de vergoeding ingehouden. „Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer Uwen „Raad voor te stellen de vergoeding aan de bijzondere „scholen over 1923 vast te stellen tot de bedragen, zooals „die voor iedere school op bijgaanden staat in de desbe treffende kolom zijn aangegeven." De heer NEVE wil aan dit voorstel een vraag vastknoopen en wel deze: waar blijft de uitkeering over 1923 voor een boventallige leerkracht aan de school-Bouwerijstraat? De Raad heeft die vergoeding toegekend. De VOORZITTER gelooft, dat daaromtrent een mis verstand heerscht. De heer NEVE: Het hoofd van die school heeft mij al een paar malen gevraagd, waar het geld toch blijft.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 460