468 9 JUNI 1925. 19. Schrijven van Burgemeester en Wethouders, daarbij aanbiedende een declaratie van G. J. van Wieringhen B o r s k i voor bemoeiingen in zake tramaangelegenheden, luidende als volgt: „Van den heer G. J. van Wieringhen Borski „ontvingen wij eene declaratie ad f 575.—wegens verstrekte „adviezen in zake tramaangelegenheden. „Zooals U uit de overgelegde correspondentie blijkt, heb- „ben wij geen termen kunnen vinden de betaling dezer nota „te bevorderen. „Wel zouden wij er in kunnen bewilligen, wanneer aan „belanghebbende voor zijne bemoeiingen in zake de wissels „eene vergoeding werd toegekend, waarvoor wij een bedrag „van f 270.ruimschoots voldoende achten. „De rechtskundig adviseur van belanghebbende dringt „echter op algeheele betaling der declaratie aan. „Wij hebben gemeend, met overlegging van de gevoerde „correspondentie deze zaak aan Uwe vergadering ter be slissing te moeten voordragen." De heer HAALMAN spreekt er zijn bevreemding over uit, dat dit punt deel uitmaakt van de agenda. Indertijd is door den Raad aan Burgemeester en Wethouders uitdruk kelijk opgedragen onder geen voorwendsel den heer Van W ieringhen Borski als adviseur te nemen. Deson danks hebben Burgemeester en Wethouders in strijd gehan deld met de opdracht van den Raad. En nu het College dientengevolge in moeilijkheden komt, schuift het die af op den Raad. De Raad zou nu maar de verantwoordelijkheid voor die handeling van Burgemeester en Wethouders moe ten overnemen. Spr. zou echter weieens willen weten, wat de oorzaak is, dat Burgemeester en Wethouders want het College is collectief aansprakelijk ook voor de hande lingen van een zijner leden in strijd hebben gehandeld met de opdracht van den Raad. Wat is derhalve de oorzaak^ dat deze declaratie den Raad bereikt?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 468