29 JUNI 1925. 499 De heer ZIJLMANS: Op deze wijze voortgaande weten wij nog niet wie de schuldige is. Dit moet toch eens wor den uitgemaakt, opdat men niet den verkeerden persoon daarop aanziet. Ook is die strop van f 2500.zoo gering niet. Men kan zich er niet mee afmaken door te zeggen „De ambtenaren zullen voortaan beter oppassen." Het gaat hier om een afdoend antwoord op een principieele vraag en wel deze: Wie is de schuldige? Want gesteld eens, dat de ambtenaren niet de schuldigen waren, dan zouden zij er op die manier toch maar op worden aangezien. Voor mij is daarom het cardinale punt in deze zaak de kwestie, wie de schuldige is. De VOORZITTER: Vast staat, dat men gehandeld heeft het goede willend. De een heeft den koop gesloten, zonder den ander er in te kennen. Wat heeft men er eigenlijk aan, of men nu weet wie dat is geweest. De persoon in kwestie heeft het niet gedaan om zich zelf te bevoordeelen. Ik vind het woord „schuldige" in deze dan ook te zwaar, men kan beter spreken van iemand, die een fout heeft begaan. De heer ZIJLMANS: Dus U wilt de zaak liever aan kant zetten? De VOORZITTERJa, daar kom ik rond voor uit. De heer ZIJLMANS: Daar ben ik het niet mee eens. Wij dienen te weten, wie de fout heeft begaan, als de Voorzitter dan liever niet heeft, dat er van een schuldige' gesproken wordt. Wij zitten hier ook om de belangen van de belastingbetalers te behartigen en die verlangen nu wei eens te weten, wie dat is. De VOORZITTER vindt de zaak klaar genoeg. De heer SCHRAUWEN meent, dat het tijd wordt, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 499