504 29 JUNI 1925. lijk door een fout van ambtenaren, nam het College een afwijzende houding aan, terwijl het hier voorstelt, iets wat toentertijd volkomen terecht geheven werd, terug te betalen. Spr. vindt dat meten met twee maten. Hij zal voor dit voorstel stemmen in de verwachting, dat Burgemeester en Wethouders hun tot dusver ingenomen standpunt ten aan zien van het geval-A s h o f f alsnog zullen wijzigen. De VOORZITTER zegt, dat er een groot verschil be staat tusschen beide gevallen. In het onderhavige geval trok de gemeente door een handeling voordeel, terwijl men in het geval-A s h o f f niet van de bepalingen der verordening kon afwijken. De heer COHEN is door het antwoord van den Voor zitter niet bevredigd. Als de Boerenbond onrechtmatig be handeld was, dan was het iets anders, doch dat is niet het geval. Het was louter toeval, dat de gemeente uit de han deling van dien bond voordeel trok. Wanneer de bond daarmede al jaren geleden begonnen was, dan zou zulks evengoed nagegaan kunnen worden. Spr. blijft dan ook geen reden voor teruggaaf zien. De VOORZITTER: Men moet hierbij in aanmerking nemen, dat de wijziging der verordening, die de goedkeuring uit Den Haag behoeft, lang hangende is gebleven. De N. C. B. heeft indertijd in overleg met den Vleeschkeurings- dienst gehandeld; de nieuwe regeling is tengevolge van onderlinge samenwerking tot stand gekomen. De heer SCHRAUWEN wijst er op, dat in de veror dening niet stond voorgeschreven, dat het gestorven en uit nood gedoode vee naar Breda vervoerd moest worden. Door dit desondanks toch te doen, heeft dus de N. C. B. de gemeente een dienst bewezen, welke verdient beloond te worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 504