5 FEBRUARI 1925.
51
voor het grijpen zijn, gelijk de tegenstanders van annexatie
doen voorkomen, dan, Mijnheer de Voorzitter, wil ik wel
verklaren, dat zij zulks beweren tegen beter weten in. Ieder
een, die maar eenigszins op de hoogte is van de Bredasche
gemeentepolitiek kan en moet weten, dat Breda alle mogelijke
moeite gedaan heeft om die terreinen machtig te worden,
althans om er gedeelten van te krijgen voor te bouwen,
maar helaas de Regeering was niet van plan om er iets van
af te geven.
Nu wil ik nog wijzen op verschilllende gemeentebedrijven,
waarvan een gedeelte op grondgebied ligt van een andere
gemeente. Zulks, Mijnheer de Voorzitter, mag niet voorkomen
in een gemeente, maar hier kan men op het oogenblik niet
anders.
Ook wil ik nog wijzen op de wegen van de buitenge
meenten, en dan behoeft men niet ver te gaan, zelfs maar
één miuuut van onze grens, n.l. aan den kant van Princen-
hage, en dat nu juist in deze dagen nu het geregend heeft.
Is het niet meer dan schande, dat menschen daar nog kunnen
wonen. Men moet eens een kijkje gaan nemen aan den
Vestkant en aan het Dijkje, dan zal men tot de conclusie
komen, dat Princenhage juist dat deel der bevolking, de minst
bedeelden met aardsche goederen, geheel en al laat verwaar-
loozen; er is geen rioleering, geen weg, niets anders dan
modder en slijk. Vooral voor die menschen zal het een uit
komst zijn wanneer dat gedeelte geannexeerd wordt. Het
zelfde geldt voor de meeste van die woningen. Wat doet
de gemeente Princenhage voor dat gedeelte der burgerij
Hoegenaamd niets. Hoe is het gesteld in de buitengemeenten
met het werkloozenvraagstuk Er wordt hoegenaamd niets
voor gedaan en indien er iets voor gedaan is geworden dan
is zulks in een zoo'n minimum mate geschied, dat zoo iets
nog niet den naam mag dragen van werkloozenverzorging.
Dit zijn zaken, waarvan de arbeidende klasse de dupe is
geworden.
Hoe is het gesteld met den geneeskundigen dienst in die