520 29 JUNI 1925. even in herinnering brengen, dat de heer Moll bij de behandeling der begrooting voor het dienstjaar 1924 als zijn meening heeft te kennen gegeven, dat er een steunregeling moest zijn ook al vielen daaronder slechts 10 gezinnen. Terugkomende op het geval van den werkloozen soldeerder, deelt Spr. mede, dat hem aan de Arbeidsbeurs werd gezegd, dat een soldeerder niet voor ander werk gebruikt kan worden. Spr. is voorstander van het zich aansluiten bij een vakver- eeniging, maar wanneer dit niet heeft plaats gehad, is hij toch van meening, dat men die menschen niet van het ver- leenen van steun kan uitsluiten. Hij zou daarom willen vragen, of op dergelijke gevallen als dat van dien soldeerder niet iets. gevonden zou kunnen worden. Ten slotte verklaart Spr. het eens te zijn met den heer Moll ten opzichte van het tweede adres. De heer BOGMANS spreekt er zijn verwondering over uit, dat de heer Cohen het met den heer Moll eens is ten opzichte van het tweede adres. Spr. vraagt zich af, waarom dat adres dan eigenlijk is ingezonden. De heer COHEN Daarvoor ben ik niet verantwoordelijk De VOORZITTER stelt voor, alvast het tweede adres, n. 1. datgene, hetwelk onder punt 22 der agenda is vermeld, voor kennisgeving aan te nemen. Daartoe wordt besloten. De heer MOLL zegt, dat voor die 9 personen, van wie de toestand op 8 Juni j. 1. niet rooskleurig was, sindsdien zeer zeker wat is gedaan. Spr. wil in het openbaar geen namen noemen, maar hij is bereid in geheime vergadering volledige inlichtingen te geven. De heer SCHRAUWEN constateert, dat de heer Cohen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 520