29 JULI 1925. 549 „in overweging te geven het voorstel van Uw medelid, den „heer Haaiman, niet aan te nemen." De heer HAALMAN houdt de volgende rede: Mijnheer de Voorzitter, Ik wil beginnen met mijn erkentelijkheid te betuigen, dat U dit punt wel tot deze vergadering hebt willen aanhouden, wijl ik den vorigen keer tot mijn spijt niet aanwezig kon zijn. U hebt wel begrepen, dat ik niet alleen gaarne in de gelegenheid zou zijn mijn voorstel te verdedigen, maar bo venal in de noodzakelijkheid om het door het College van Burgemeester en Wethouders uitgebrachte prae-advies met klem te bestrijden. Ronduit gezegd, Mijnheer de Voorzitter, heeft dit prae-advies mij uitermate teleurgesteld. Met eenige vrijmoedigheid had ik verwacht, dat de gronden in mijn Memorie van Toelichting ontvouwd, niet nagelaten zouden hebben bij Uw College indruk te makeninstede daarvan over deze toelichting in Uw prae-advies geen woord. Zoude ik die toelichting hier nogmaals moeten herhalen, Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat dit overbodig mag worden ge acht. En toch vraag ik mij af: Waarom keurde Uw College deze memorie geenerlei aandacht waardig? Ik zoude met blij gemoed mijne verdediging, die tevens eene bestrijding moet zijn, aanvangen, ware het niet, dat op dit oogenblik eene onaangename gedachte mij bezielt. Ik vraag mijzelf af: Zal dit pleidooi nog eenig effect kunnen sorteeren? Zal al niet reeds eene beslissing genomen zijn, waardoor bij voorbaat iedere poging tot mislukking is gedoemd. Ik zou echter mij zelf van grove nalatigheid betichten en zekerlijk in mijn plicht tekort schieten, wanneer ik mij echter daardoor liet ontmoedigen. Ter zake dus. Het afwijzend prae-advies van Burgemeester en Wethou ders berust hoofdzakelijk op tweeërlei grondten eerste, dat het geld zal kosten en ten tweede, dat niet gezegd zou kun nen worden, dat aan openbaar bewaarschoolonderwijs in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 549