29 JULI 1925.
553
geen 100 hoofden van gezinnen hun instemming hebben doen
blijken ontkennend werd beantwoord. Het kan niet wor
den gezegd, dat de oprichting van een zoodanige school in
een bepaalde behoefte zou voorzien. Ik vraag mij af, hoe
een College, dat en dat is hun goed recht uit louter
voorstanders van bijzonder onderwijs bestaat, tot een der
gelijke conclusie kan komen. Zijn thans niet tal van ouders
gedwongen, tegen hun zin hun kinderen naar een bijzondere
bewaarschool te zenden, terwijl ik niet eens wil spreken van
de onaangename feiten, die daarbij zijn voorgevallen. Vele
zouden er op te sommen zijn, maar ik zou U en alle voor
standers van bijzonder onderwijs nogmaals willen vragen:
Hoe zoudt gij het vinden gedwongen te zijn, Uwe kinderen
te zenden naar een school, die gij volgens Uwe beginselen
verderfelijk acht. Waart gij eene minderheid, gij zoudt en
dat zeer terecht, met klem erop aandringen, dat in een zoo-
danigen toestand ten spoedigste verandering zou worden
gebracht en ik, ik weet zeker, alle andere leden van den
Raad, die zich in deze aangelegenheid aan mijne zijde scha
ren, zouden U daarbij met kracht steunen.
Kom ik thans, Mijnheer de Voorzitter, tot het tweede en
dus financieele bezwaar en inderdaad, het kan nu eenmaal
niet anders, willen wij openbaar bewaarschoolonderwijs in
deze gemeente, dan kost dat geld. Maar maken de voor
standers van openbaar onderwijs er bezwaar tegen, dat onze
subsidieeringen aan het bijzonder onderwijs geld kosten
Neen immers
Heeft in de vergadering, die ik zoo juist besproken heb,
ook maar iemand gezegd dat gezien het aantal leerlingen
-er geen behoefte bestond aan een R. K. Lyceum Even
min, Mijnheer de Voorzitter! Is het inderdaad ernst, dat
ook de voorstanders van bijzonder onderwijs de gelijkstelling
erkennen en daaraan willen medewerken, dan zal men aan
de overzijde zich toch achter ons moeten scharen. Het staat
als een paal boven water, dat, als er geen openbaar be
waarschoolonderwijs komt, het openbaar lager onderwijs in