572 29 JULI 1925. „ging der belangen van de gemeente aan bovengenoemd „comité op te dragen. „Overeenkomstig dit voorstel werd door Uwen Raad „besloten. „De omstandigheden hebben er toe geleid, dat de rechts- „vordering niet werd ingesteld door de gezamenlijke belang hebbenden, maar ten name van de gemeente Amsterdam, „als grootste belanghebbende, nadat vooraf bij overeenkomst „tusschen het C. V. B., den Staat en bovengenoemd comité „was vastgesteld, dat hetgeen ingevolge deze procedure tus- „schen den eischer, het C. V. B. en den Staat, die in het „proces zou tusschenbeiden komen, zoude worden beslist, „tusschen alle bij het comité aangesloten belanghebbenden, „het C. V. B. en den Staat zou vaststaan, evenals of het „ook tusschen hen was beslist. Tevens verbond de Staat zich „bij deze overeenkomst, om het C. V. B. zoo noodig in „staat te stellen tot de betalingen, waartoe het verplicht zou „kunnen worden. „Bovenbedoelde eisch der gemeente Amsterdam is door „de Rechtbank te 's-Gravenhage op 30 December 1924 „toegewezen. „Sindsdien heeft de Regeering tegen dit vonnis appel aan- „geteekend. Zij heeft zich echter bereid verklaard, een accoord „aan te gaan, waarbij de deelnemers volledige uitkeering „zouden verkrijgen van de hun toekomende hoofdsommen, „doch zouden afzien van de hun krachtens bovengemeld „vonnis toekomende rente bedragende 6 's jaars vanaf het „tijdstip der dagvaarding, zijnde 11 November 1922. De uit betaling zou dan kunnen geschieden, zoodra de daartoe „noodige gelden door de Staten-Generaal zijn toegestaan. „Met het comité tot behartiging van de belangen der „deelgerechtigden in het restitutiefonds zijn wij van oordeel, „dat dit accoord moet worden aanvaard. „Wij hebben de eer U derhalve in overweging te geven, „ons te machtigen aan het comité voornoemd mede te deelen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 572