5 FEBRUARI 1925.
65
de autonomie der gemeenten in het geding gebracht. Het
komt Spr. echter voor, dat, indien deze annexatie tot stand
komt, de autonomie onzer omliggende gemeenten heel wat
harder wordt aangepakt dan Brussel zijn omliggende ge
meenten deed, waar samenwerking was, terwijl hier annexatie
tegen den wil der buitengemeenten plaats heeft.
De massa stukken, welke den raadsleden van de zijde van
Burgemeester en Wethouders met betrekking tot de grens
wijziging is geworden, is groot, maar de inhoud is daaraan
niet evenredig. Deze bestaat voornamelijk uit ouden kost;
Burgemeester en Wethouders hebben daarin voortgeborduurd
op oude argumenten, die voor een groot deel vervallen zijn.
Zoo ziet men dus, dat niet Spr. doch Burgemeester en
Wethouders zich op verouderde ideeën beroepen. Het blijft
Spr. ook na het betoog van den Voorzitter nog altijd ont
breken aan de overtuiging, dat de grenswijziging een nood
zakelijkheid is. De Voorzitter heeft trouwens zelf erkend,
dat het ontwerp zelfs het ideaal niet uit de verte nadert.
Ten slotte merkt Spr. op, dat de Voorzitter het antwoord
is schuldig gebleven op zijn vraag, of Burgemeester en Wet
houders voornemens zijn binnen niet al te langen tijd wederom
met annexatie-plannen te komen.
De heer HAALMAN wil nog iets zeggen over de kwestie-
Brussel en het wetsontwerp-Max. Spr. toont met het volgend
citaat uit het werk van Prof. Oppenheim over het Gemeente
recht aan, dat het denkbeeld in dat wetsontwerp neergelegd
niet nieuw is.
„Intusschen zullen, als vroeg of laat een algemeene wijzi
ging der Gemeente-wet wordt ter hand genomen, de artikelen
„129-133 terdege onder de oogen moeten worden gezien.
„Daarbij zal zoowel het denkbeeld overweging verdienen,
„door den heer Van Bylandt opgeworpen in de ver
gadering der Tweede Kamer van 14 Februari 1907, om
„aan kleine gemeenten, die bij grootere worden ingelijfd,
„de beschikking te laten over „al de kleinere belangen, die