688 29 SEPTEMBER 1925. zijn door hen niet gemaakt, toen zij, in den tijd toen de concurrentie met de autobussen het hevigst was, uit eigen beweging zich bereid verklaarden langer dienst te doen? Aan het toekennen van een vergoeding of gratificatie daar voor is nooit gedacht! Door hen is zeker al het mogelijke gedaan om mogelijk te maken, dat het tijdelijk Trambedrijf eenmaal een vast bedrijf zou worden en zij alzoo in vasten gemeentedienst zouden blijven; hierop is door hen dan ook gerekend. Ik kan hieraan nog toevoegen, dat toen dit voorstel in de tramcommissie is besproken, de voorzitter dier commissie eenige hoop heeft gegeven door te zeggen„Gesteld eens, dat het personeel nog gedurende een jaar in gemeentedienst zou kunnen blijven, wat zou dan Uw meening ten opzichte van deze wachtgeldregeling zijn?" Ik heb toen geantwoord, dat het dan niet noodig zou zijn de wachtregeling op het personeel toe te passen. Ik geloof, Mijnheer de Voorzitter, met deze nadere toe lichting te kunnen volstaan en beveel mijn voorstel bij den Raad ten zeerste aan. De heer ZIJLMANS vraagt, of het niet mogelijk was geweest, het trampersoneel te pensionneeren. De heer COHEN merkt op, dat niet het personeel schuld heeft aan de opheffing van het Trambedrijf. A!s het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, dan zullen deze menschen in het hartje van den winter op straat komen te staan. Daarom stelt Spr. voor, om hen gedurende 24 weken 70°/o van het weekloon uit te keeren; het loopt dan tegen April eer de wachtgeldregeling geëindigd is en door het betere weêr bestaat er dan meer kans, dat zij ander werk krijgen. Spr. geeft de voorkeur aan een uitkeering van 70°/o van het weekloon gedurende 24 weken boven een van 70°/o gedurende de eerste 15 weken en daarna nog 15 weken van 50°/o, omdat men in den winter meer uitgaven

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 688