29 SEPTEMBER 1925. 689 heeft. Spr. hoopt, dat de jongere krachten onder hen in gemeentedienst zullen kunnen worden genomen, b. v. bij het opbreken van de lijn. Voorts zegt Spr., dat men in deze wel van de redeneering kan uitgaan, dat het hier slechts de opheffing betreft van een tijdelijk bedrijf, maar men zal toch moeten toegeven, dat tot vóór korten tijd niemand die op heffing had verwacht, integendeel, iedereen was van meening, dat het tijdelijk trambedrijf op den duur in een vast bedrijf zou worden omgezet. Spr. vindt het voorstel van den heer B o g m a n s, waarin wordt voorgesteld om gedurende den tweeden termijn van 15 weken slechts 50°/o van het weekloon uit te keeren, met het oog op den komenden winter niet voldoendehij beveelt den Raad zijn voorstel ten sterkste aan. De VOORZITTER constateert, dat het voorstel-B o g- mans de gemeente f 7050 zou kosten; dat van den heer Cohen f6300 en dat van Burgemeester en Wet houders f 2650. De heer Bog mans streeft dus den heer Cohen vooruit. De heer COHEN wijst er op, dat de lijnwerker, die al bij een anderen tak van gemeentedienst is geplaatst, bij de berekening van de kosten der wachtgeldregeling buiten be schouwing kan blijven. De heer MOLL wenscht er den heer B o g m a n s, die het een inconsequentie van Burgemeester en Wethouders noemt, dat zij ten opzichte van deze menschen niet hetzelfde voorstelden als ten aanzien van de ontslagenen bij de Gas fabriek, op te wijzen, dat deze beide gevallen niet te ver gelijken zijn. De heer Cohen heeft opgemerkt, dat niet het personeel schuld heeft aan de opheffing van het Trambedrijf. Dit is volkomen juist, maar Burgemeester en Wethouders hebben eens nagegaan wat in andere gemeenten in dergelijke gevallen is geschied. Daarbij is gebleken, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 689