690 29 SEPTEMBER 1925. in Utrecht een regeling is getroffen, waaraan ook partij- genooten van de heeren Cohen en Bogmans hebben medegewerkt en waarbij slechts een uitkeering van 8/„ van het loon gedurende 4 weken wordt gedaan. Als men nu ziet, dat Burgemeester en Wethouders, zoowel wat den termijn als de uitkeering betreft, verder zijn gegaan dan de Utrechtsche regeling en men daarbij nog in aanmerking neemt, dat het trampersoneel een zeer langen opzeggings termijn heeft gehad, dan had Spr. verwacht, dat deze regeling, welke beter is dan de Utrechtsche, geen critiek zou verwekken. De heer KORTE WEG is ook van meening, dat het trampersoneel niet vergeleken kan worden met degenen, die tengevolge van den ombouw van de Gasfabriek zijn ontsla gen laatstgenoemden rekenden erop vast aangesteld te worden. Voorts geeft Spr. in overweging om degenen, die aan het opbreken van de lijn deelnemen, uitgesteld wacht geld toe te kennen. Overigens vindt Spr. de voorgestelde regeling zeer billijk. De heer CERUTTI vraagt, naar aanleiding van het feit, dat het trambedrijf een gemeenschappelijk bedrijf van de gemeenten Ginneken en Breda is, of Ginneken bereid is in de kosten van de wachtgeldregeling bij te dragen of dat het een aparte wachtgeldregeling zal maken. De VOORZITTER acht het beter, daaromtrent geen gedachtenwisseling met Ginneken te houden. De heer BOGMANS releveert, dat de heer Moll het hem zooeven kwalijk heeft genomen, dat hij de houding van Burgemeester en Wethouders in deze inconsequent heeft genoemd, doch Spr. vraagt, of men het dan soms consequent moet vinden, dat Burgemeester en Wethouders bij het ont werpen van deze regeling naar Utrecht hebben gekeken. De heer Korteweg heeft opgemerkt, dat er verschil

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 690