8 OCTOBER 1925. 709 „houders, werd gevraagd, of er stappen te verwachten wa- „ren, om de ten onrechte aan de bijzondere schoolbesturen „uitgekeerde bedragen terug te vorderen. „Het instellen van een condictio indebiti (art. 1395 B. W.) „werd niet in de eerste plaats wenschelijk geacht. „De voorkeur werd er aan gegeven, langs minnelijken „weg, b. v. door geleidelijk aan gedeelten der aan de bij- „zondere schoolbesturen uit te keeren bedragen met goed vinden dier besturen in te houden, die gelden terug te „bekomen. „Bij de beraadslagingen over de begrooting werd op deze „zaak teruggekomen, met het gevolg, dat om prae-advies in „onze handen werd gesteld het volgend voorstel van den „heer Speyart van W o e r d e n, luidende „De Raad der gemeente Breda verzoekt Burgemeester en „Wethouders de maatregelen te nemen om te bereiken, dat „de gelden, die aan de besturen der bijzondere scholen voor „boventallige onderwijzers ten onrechte zijn uitgekeerd, weder „in de gemeentekas worden teruggestort." „Naar aanleiding van dit voorstel wenschen wij U vooraf „het volgende in herinnering te brengen. „In Uwe vergadering van 27 Juli 1923 (zie gedrukte no- „tulen pag. 310 en volg.) kwam ter tafel ons prae-advies „op de aanvragen van een viertal besturen van bijzondere „scholen om vergoeding voor boventallige leerkrachten over „het jaar 1921. „Overeenkomstig ons prae-advies werd toen op de aan dragen van die schoolbesturen afwijzend beschikt en werd „aan het bestuur van één bijzondere school (Catharinastraat 26) „toegekend een vergoeding van f 1981.67. „Van deze beslissing zijn die schoolbesturen in beroep „gekomen bij Gedeputeerde Staten, welk college bij besluit „van 30 Januari 1924, G. no. 324, met vernietiging van het „raadsbesluit van 27 Juli 1923, de gemeentelijke vergoeding „heeft vastgesteld "1

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 709