716
8 OCTOBER 1925.
redactie-wijziging in het artikel aangebracht, geheel in over
eenstemming met de interpretatie, welke door den Minister
reeds eerder aan dat artikel was gegeven (zie blz. 60 van
de gedrukte notulen der raadsvergadering van 22 Februari
1924). Er is dus in 1923 geen ander systeem in de wet
gebracht; men heeft alleen iets duidelijker willen zeggen.
Later zijn andere aanvragen om vergoeding ingekomen;
zij zijn behandeld in den geest, waarin de meerderheid van
den Raad zich op 9 October 1923 had uitgesproken. Nu
verschijnt in December 1924 een arrest van den Hoogen
Raad, in zake een aanvraag van de Van Speykschool te
's-Gravenhage over het jaar 1919, hetwelk de interpretatie
van artikel 59 decies der L. O.-wet 1878 betrof. De Hooge
Raad gaf aan dat artikel den zelfden uitleg als Burgemeester
en Wethouders en op 27 Juli 1923 ook de Raad aan het ge
lijkluidend artikel 100 (oud) der L. O.-wet 1920 hadden
gegeven. Daardoor kwam vast te staan, dat de schoolbe
sturen geen recht hadden op uitbetaling der vergoeding.
Het staat dus als een paal boven water, dat de uitbetalingen,
welke te zamen ruim f 29.500,bedragen, onverplicht zijn
gedaan. Dit votum van den Hoogen Raad is voor Spr.
aanleiding geworden om bij de behandeling van de gemeente-
begrooting voor het dienstjaar 1925 Burgemeester en Wet
houders in overweging te geven, stappen te doen ten einde
de ten onrechte aan de bijzondere schoolbesturen uitgekeerde
bedragen terug te vorderen.
Er komt evenwel nog een kwestie bij. Er zijn n. 1. nog
eenige aanvragen over 1923 loopende, tot een gezamenlijk
bedrag van f 8800, waaraan eerlang zal moeten wor
den voldaan, wil de Raad zich zelf gelijk blijven. Spr. al
thans ziet zoo de consequentie van een ongunstigen uitslag
van de stemming over zijn voorstel. Mocht dit inderdaad
worden verworpen, dan ziet Spr. met belangstelling de
houding van den Raad tegenover de verdere aanvragen om
vergoeding ex art. 100 (oud) tegemoet, want, als eenmaal
de verplichting tot betaling over 1921 wordt aanvaard, dan