8 OCTOBER 1925.
723
jaar lang zulke leerkrachten aan bijzondere scholen te ver
goeden tot een getal van 6; immers dat artikel luidde:
„Indien in een gemeente aan een openbare school meer
„onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan inge
volge artikel 56 de jaarwedden door het Rijk aan de ge
beente worden vergoed, heeft het bestuur eener overeen
komstige bijzondere school in die gemeente aanspraak op
„vergoeding uit de gemeentekas van de jaarwedden en wed-
„den van even zooveel aan die scholen verbonden onder
wijzers boven het aantal, waarvan de jaarwedden en wedden
„ingevolge artikel 97 door het Rijk aan dat bestuur worden
„vergoed."
Moet nu dit „even zooveel" opgevat worden als „een
evenredig aantal", dan zijn de schoolbesturen er door een
onduidelijkheid in de redactie van het wetsartikel ingeloopen.
Ik kan daarin geen termen vinden om hen de eenmaal uit
gekeerde gelden te laten terugbetalen. Bovendien zal zulks
practisch onmogelijk blijken te zijn; men kan nu eenmaal
geen veeren plukken van een kikker.
De heer HAALMAN constateert, dat men verschillende
kwesties naar voren heeft gebracht, welke met de zaak zelve
niets te maken hebben. Of de Raad al of niet juist heeft
gehandeld door niet in te gaan op het voorstel van Burge
meester en Wethouders, om een uitspraak van de Kroon
uit te lokken, doet niets ter zake. Evenzoo kan het feit, of
de verbouwing van de school aan de Catharinastraat al of
niet door toedoen van Burgemeester en Wethouders ver
traagd is, in deze geen criterium zijn. Immers, welke houding
zou men dan hebben aan te nemen tegenover de andere
schoolbesturen? Het gaat .hier dan ook maar alleen om de
wetsuitlegging. De aanvragen zijn destijds gedaan op grond
van de wet, zooals ze toen luidde. Nu is het heel gemak
kelijk om, wanneer er in 1924 een andere interpretatie aan
de wet wordt gegeven, te zeggen: „Dat hebben wij ook
zoo gemeend." Ieder, wien gevraagd wordt, wat „even