8 OCTOBER 1925. 729 „meen, afgezien of zij in uniform dan wel in burger dienst „doen, de vergoeding voor schoeisel enz. inbegrepen, zal „worden genoten. „Deze vergoeding ware als volgt vast te stellen: „voor den inspecteur f 159, voor den hoofdagent f 125, „en voor den agent f 100, „Deze regeling biedt tevens het niet te onderschatten „voordeel, dat jaarlijks bij de begrooting met zekerheid is „vast te stellen, welk bedrag voor kleeding en uitrusting „moet worden uitgetrokken. „De uitgaven ingevolge deze voorgestelde regeling zouden „volgens den thans bestaanden toestand bedragen: „twee inspecteurs en vier adjunct-inspecteurs f 900.— „vier hoofdagenten-rechercheur en drie hoofdagen- ten-controleur 875.— „zestig agenten der eerste en tweede klasse 6000.. in totaal f 7775.— „Voor 1925 kon naar de bestaande regeling de post slechts „met moeite tot f 10.000,worden verlaagd. In 1922, 1923 „en 1924 werd uitgegeven respectievelijk f 12.761,885, „f 11.686,366 en f 11,080,56. „Bij aanvaarding van dit denkbeeld zal ongeveer de vol gende regeling behooren te worden getroffen. Ieder van „het in uniform dienstdoende personeel moet in het bezit „zijn van een voorgeschreven aantal kleedingstukken, welke „kleedingstukken bij een daarvoor in aanmerking komenden „leverancier op een bon ten name van den betrokken amb tenaar of beambte besteld worden, terwijl de eventueel te „verrichten reparaties op dezelfde wijze plaats vinden. De „levering zou b. v. voor den tijd van drie of vijf jaar, tegen „vastgestelde prijzen kunnen worden opgedragen. Driemaan- „delijks wordt door den betrokken adjunct-inspecteur over „de kleeding van de tot zijn brigade behoorende manschap- „pen inspectie gehoudendeze bepaalt, welke vernieuwingen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 729