8 OCTOBER 1925.
737
bezuiniging worden, zoodat men dan beter „kleeding op
dracht" kan blijven verstrekken.
Mijnheer de Voorzitter, in laatste instantie heeft Uw
College enkele wijzigingen aangebracht, voorgesteld door ons
geacht medelid, den heer Speyart van W o e r d e n.
Door deze wijziging, Mijnheer de Voorzitter, is het voorstel
voor mij nog onaannemelijker geworden. Wel wil men nu
bij indiensttreding kosteloos een stel bovenkleederen ver
strekken, maar daartegenover wil men den Burgemeester het
recht geven, het ontbrekende op de bezoldiging te korten.
Het is om practische redenen, Mijnheer de Voorzitter,
dat ik niet met Uw voorstel kan medegaan.
Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, heb ik eens een
onderzoek ingesteld naar het verleden en daaruit is mij ge
bleken, dat het tot 1920, wat betreft de salarieering enz.,
bij de politie altijd sukkelen is geweest. De salarissen waren
laag met zeer lange werktijden. U, Mijnheer de Voorzitter,
verdient hulde, dat U destijds met voorstellen zijt gekomen
om de salarieering behoorlijk te maken. Het verwondert mij
dan ook, dat het College thans met voorstellen komt om
de positie der politie weer te verslechteren. De Politie heeft
ook, wat den arbeidsduur betreft, steeds in een nadeeliger
conditie verkeerd dan het overige personeel. Toen de ar
beiders de 45-urige werkweek hadden, had de Politie de
48-urige werkweek, dus drie uur langer. Toen voor het
overige personeel de 48-urige werkweek werd ingevoerd,
kreeg de Politie kort daarop de 56-urige werkweek. Thans
is het weer de Politie, die het moet ontgelden en wordt,
om slechts één voorbeeld te noemen, den rechercheurs f 65.
per jaar in hun inkomsten gekort, althans als het voorstel
van het College wordt aangenomen.
Mijnheer de Voorzitter, we hebben zoo juist een crediet
toegestaan voor de verbouwing enz. van het Stadhuis. Daarin
waren ook sommige voorstellen begrepen, die van luxe ge
tuigen. Ik heb hieraan gaarne mijn stem gegeven, omdat ik
overtuigd ben, dat zulks in het belang der gemeente is, maar