8 OCTOBER 1925.
741
van de kleeding der Politie van dien aard is, dat een der
gelijk voorstel noodzakelijk is. Spr. heeft vernomen, dat dit
niet het geval is. Het komt hem dan ook voor, dat het niet
noodig is, de arbeidsvoorwaarden van het politie-personeel
op deze min of meer gecamoufleerde wijze aan te tasten.
Ook zal het voorgestelde systeem niet op allen gelijkelijk
drukken. Degenen, die pas nieuwe kleeding ontvangen heb
ben, zullen bij invoering van dit systeem, b. v. op 1 Januari
a. s., in een voordeeliger positie verkeeren dan de anderen.
Daarbij komt nog, dat de jongere agenten spoedig uit hun
kleeding gegroeid zullen zijnvoor hen is het risico veel
grooter. Bovendien hebben politie-agenten vaak minder aan
gename karweitjes op te knappen, waardoor hun kleeding
zeer veel te lijden heeft; die schade zal nu voortaan ook
voor hun rekening komen. Spr. vindt, dat het voorbeeld
van andere gemeenten in deze niet tot navolging stemt.
Burgemeester en Wethouders hebben zich o. a. op Amster
dam beroepen, maar de kwesties over de kleeding zijn daar
aan de orde van den dag.
De VOORZITTER: Dat is een algemeenheid!
De heer VAN HATTEM geeft toe, dat dit een alge
meenheid is. Een feit is het echter de heer H o r n i x
heeft er al op gewezen dat vele gemeenten op een der
gelijke regeling zijn teruggekomen. Spr. vreest, dat het voor
gestelde systeem ook aanleiding zal geven tot onaangename
verhoudingen in het corps, omdat de agenten daardoor af
hankelijk worden van de mentaliteit van hun chef; zij kun
nen daardoor gedupeerd worden. Spr. is van oordeel, dat
elke mogelijkheid, welke tot willekeur kan leiden, dient te
worden uitgesloten en sluit zich derhalve aan bij hetgeen
de heer K r o o n e voorstelt.
Wat de afschaffing van de toelage voor het politie-diploma
betreft, merkt Spr. op, dat men dan na 1 Januari 1927
tweeërlei bezoldiging zal krijgen. Spr. verwacht, dat dit