754
8 OCTOBER 1925.
schillende belanghebbenden gewend en ben, na de gegevens,
die ik daardoor verkreeg, tot het inzicht gekomen, dat aan
een verbod van melkverkoop op Zondag in winkels en
melkerijen nogal bezwaren waren verbonden. Redenen,
waarom door mij dan ook het voorstel in zake de sluiting
van winkels en melkerijen op Zondag vóór 8 uur 's morgens
en na 12 uur 's middags is teruggenomen; daaromtrent kan
ik mij met het standpunt van de Commissie voor de Straf
verordeningen vereenigen.
Iets anders is echter het bezwaar, dat in den brief van
voornoemde Commissie wordt geopperd om redenen van
hygiënischen aard, tengevolge waarvan dat verbod gedurende
de zomermaanden niet zou gelden. Ik voor mij, Mijnheer
de Voorzitter, het zij met alle bescheidenheid gezegd, vind
die bezwaren wel wat overdreven.
Immers, waar de woningtoestand de laatste jaren enorm
is verbeterd, waar nu de gelegenheid geboden wordt, dat,
zoo er behoefte bestaat, men zich op verschillende plaatsen
der stad van melk kan voorzien, waar reeds zoo verschillende
steden als Arnhem, Leiden, Utrecht, Maastricht, Den Haag,
Gouda, Eindhoven en andere met een melkverbod zijn voor
gegaan, kan er volgens mij voor Breda ook geen bezwaar
bestaan, dat voorbeeld na te volgen, ten einde daardoor
tegemoet te komen aan de billijke eischen van een zekere
categorie van personen, die evenals ieder ander ook voor
zich zoo gaarne Zondagsheiliging en Zondagsrust willen
genieten, welke hun zonder nadeel van welken aard ook
met een beetje goeden wil is te verschaffen.
Mijnheer de Voorzitter, ik zal nu maar niet verder uit
weiden over de gevolgen, welke bij een niet-aanneming van
dit ontwerp-verordening zouden worden geschapen, daar dit
reeds breedvoerig in mijn voorstel in de vergadering van
22 Februari 1924 is uiteengezet. Daar door belanghebbenden
reeds 20 maanden lang naar een beslissing wordt uitgezien,
wil ik hopen, dat de Raad in deze een gunstig besluit zal
nemen.