758
8 OCTOBER 1925.
gestelde rijksregeling, waarschijnlijk in de hoop, dat die nooit
komt. Wat het hygiënisch bezwaar tegen het voorgestelde
melkventverbod betreft, zegt Spr., dat, als in Den Haag een
dergelijk verbod geen bezwaar oplevert, dit dan hier ook
niet het geval zal zijn.
De heer CERUTTIHoe weet U dat?
De heer SCHLAGHECKE: Ik heb eenigen tijd in Den
Haag gelogeerd. Voorts zegt Spr., dat hij tegenover de
vrijheid van het individu stelt de Christelijke levensopvatting,
volgens welke het tot de taak van de Overheid behoort,
te zorgen voor de bevordering van de Zondagsrust van
een breede groep der bevolking.
De VOORZITTER zegt, dat de conclusie van den heer
S c h 1 a g h e c k e, als zou het College hopen, dat een rijks
regeling niet tot stand komt, absoluut onjuist is. Men kan
toch een wettelijke regeling zeer wenschelijk achten, al
vindt men een regeling voor deze gemeente afzonderlijk
niet gewënscht. Spr. komt eveneens op tegen dat deel van
het betoog van den heer Schlaghecke, waarin het
wordt voorgesteld alsof de tegenstanders van het melkvent
verbod van een Christelijke levensopvatting verstoken zou
den zijn; het kan Christelijk zijn zich aan de hygiëne te
storen en de opvatting van een zoo ernstig college als de
Gezondheidscommissie te deelen. De bewering van den heer
Van Hattem, dat het gewijzigd voorstel van den heer E 1 i c h
een compromis-voorstel zou zijn, moet Spr. ten stelligste
tegenspreken; het melkventverbod wordt daarin immers niet
tot de wintermaanden beperkt.
De heer CERUTTI merkt op, dat, terwijl zooals de
heer Van Hattem het uitdrukt door aanneming van
dit voorstel de Zondagsrust van 200 a 250 melkventers zal
worden bestendigd, die rust daardoor aan anderen zal wor
den onthouden, want die anderen zullen, wanneer zij op