778
30 OCTOBER 1925.
In den tusschentijd ging het proces door. Het ligt in den
aard van de zaak, dat de Raad eerst nu daarmede op de
hoogte wordt gesteld.
De VOORZITTER wil aan de woorden van den heer
Pels ter nog het volgende toevoegen. Als de heer Haai
man spreekt van medio Juni, dan heeft hij daarmede het
eerste begin van deze zaak op het oog. Daarna zijn ver
schillende onderhandelingen gevoerd. Het exploit is eerst
van 11 September j. 1. Er was dan ook niet de minste
reden om den Raad eerder met de zaak op de hoogte te
stellen. Ook maakte het een onjuisten indruk te spreken
van: „Breda gaat procedeerenzooals Spr. gelezen heeft.
Het geldt hier een verweer tegen iemand, die ontevreden is.
De heer HAALMAN is door het antwoord van Burge
meester en Wethouders niet bevredigd. De heer Pels ter
heeft gezegd, dat men den Raad niet in verband met iedere
moeilijkheid, welke zich voordoet, kan bijeenroepen. Spr.
acht evenwel moeilijkheden van dezen aard belangrijk genoeg
om den Raad daarmede tijdig in kennis te stellen. Waarom
moet dit nu juist op het laatste oogenblik gebeuren? Eerst
Maandag 1. 1. (28 October) kregen de raadsleden de agenda
thuis bezorgd. Spr. is daarna tweemaal tevergeefs op het
Stadhuis geweest om de op deze zaak betrekking hebbende
stukken in te zienniet vóór Woensdag bestond daartoe
gelegenheid. Het stuk in kwestie was 35 folio's groot. De
tijd om het te bestudeeren was dus meer dan onvoldoende.
Spr. herhaalt, dat, voor het geval zich in de toekomst on
verhoopt dergelijke moeilijkheden mochten voordoen, hij
dringend verzoekt den Raad tijdiger daarmede op de hoogte
te stellen. De Raad wordt nu voor een voldongen feit ge
steld, zonder voldoende op de hoogte te zijn gebracht.
De VOORZITTER zegt, dat aan het verzoek van den
heer Haaiman niet in alle omstandigheden kan worden