1 DECEMBER 1925.
847
oorzaak of het ontstaan van het conflict gezegd is door
degenen, die vóór mij het woord hebben gevoerd over deze
kwestie. Ook wat betreft de oneerlijke concurrentie die er
ontstaan is, door niet duidelijk te doen uitkomen, hoe art. 6
moest worden opgevat.
Waar de heer Broos zich op het standpunt stelt, dat
niet anders kan bedoeld zijn, als zou art. 6 zoo moeten
worden uitgelegd, dat f 25.— met inbegrip van de fooien
voldoende zou zijn, heb ik mij gewend tot enkele andere
heeren, die ook ingeschreven hebben, of die zouden inge
schreven hebben, als men de opvatting zou hebben gehad,
dat art. 6 zoo moest worden uitgelegd, als dit thans door
den heer Broos geschiedt.
En allen, Mijnheer de Voorzitter, komen tot de conclusie
dat de opvatting die de heer Broos aan art. 6 geeft, door
hen niet geconstateerd is.
Ik zal eenige verklaringen, welke ik van hen over deze
zaak heb ontvangen daarom thans even aan den Raad
voorlezen.
I. Ondergeteekende, A. P. H u ij b e r s, Huigenspark 20,
Autobusondernemer
heeft destijds ingeschreven om de exploitatie van den
Gemeentelijken Autobusdienst gegund te krijgen.
Zijne berekeningen waren gebaseerd op een loon van
f 25.per week, per chauffeur, zooals deze in de conses-
sievoorwaarden waren omschreven.
Nu is gebleken, dat de tegenwoordige concessionaris zijne
berekeningen gemaakt heeft op een loon van f 15.per
chauffeur, per week; was hij overtuigd geweest, dat het
Gemeentebestuur van Breda een soortgelijke interpretatie
aan het loonartikel had gegeven, waren zijn berekeningen
anders uitgevallen.
Hoogachtend,
(w. g.) A. P. HUIJBERS.