858 1 DECEMBER 1925. fooien bereikt, zoodat we kunnen aannemen, dat de chauf feurs op het oogenblik een inkomen hebben van f 35. per week, hetwelk in de zomermaanden nog belangrijk hoo- ger zal zijn. Dit loon is zeker overeenkomstig dat van Maastricht, waar verbod van fooien schijnt te bestaan en allicht niet slechter dan te Amsterdam, waar de chauffeur naast zich een het verval ontvangenden conducteur heeft. De positie van den chauffeur is goed. Ook de dienstre geling voldoet aan de afspraak. Natuurlijk kan alles beter. Men moet echter in het begin de noodige voorzichtigheid betrachten. Ook moet men respect hebben voor de directie, die in dezen tijd een dergelijke onderneming aandurfde en groote kapitalen er voor over heeft om den dienst behoor lijk te doen functionneeren. Het is dan ook de plicht van den Raad en van Burgemeester en Wethouders, om den dienst zoo goed mogelijk te maken en sterk te doen zijn voor verdere ontwikkeling. Dit is inderdaad algemeen belang. De heer Moll vraagt, waarom Spr. de hooge fooien der tegenwoordige bestuurders aanneemt en die van de ontslagen zeven chauffeurs verwerpt, Natuurlijk hadden de ontslagenen belang bij het opgeven van een laag bedrag aan fooien. Dat moet hun geheugen wel erg beinvloed hebben. De thans in dienst zijnde chauffeurs kunnen geen aanleiding hebben het verval hooger aan te geven dan het werkelijk is. Bovendien is een accountantsonderzoek naar de fooien ingesteld op tijdstippen, waarop de chauffeurs binnenkwamen. Niemand wist den dag van het onderzoek. Uit deferentie voor de directie bij dezen ingrijpenden maat regel, werd haar eenigen tijd te voren medegedeeld, dat gemeld onderzoek zou plaats hebben. Onze inlichtingen zijn dus heel wat hechter dan die van de ontslagen 7 chauffeurs. Ziet voorts de mededeeling van twee der ontslagen chauf feurs, bij de stukken te vinden. Wat het resultaat van het accountantsonderzoek betreft, bleek dat het bedrag aan verval zich in dezelfde sfeer bewoog en uitkwam als door Burgemeester en Wethouders is opgegeven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 858