1 DECEMBER 1925. 861 Als de heer Moll Spr. als zijn belager beschouwt, waarom heeft de heer Moll hem dan twee weken geleden verzocht deze zaak tot een bevredigende oplossing te brengen, door zijn bemiddeling te verkenen Toen had de heer Moll toch wel het volste vertrouwen in sprekers onpartijdigheid. En voor die bemiddeling was de heer Moll hem ook erkentelijk. De heer PELSTER: En dan bracht de heer Moll zelfs hulde aan den Voorzitter voor zijne onpartijdigheid en zijn vele werken in deze zaak. De heer APPELBOOM Dat had hij hier in het open baar moeten doen. De heer MOLL Dat heb ik in het College gedaan. De VOORZITTER vervolgtDe heer Moll maakt zich druk over het politierapport en zegt dat dit rapport hem geen cent waard is. Men gaat van een rapport als van den Commissaris van Politie, dat ambtseedig is of waarop hij een eed zal willen doen, niet zeggen dat daarin „perfide leugens" staan, dat men er om lacht, enz. gelijk van de andere zijde gedaan is. Dit is eenvoudig niet aan te nemen. Het spijt Spr. dat de heer Schlaghecke heeft gezegd „Ik lach hartelijk om dat rapport." Deze uitlating van een stadsbestuurder is luchthartig en vindt haar weerga niet. De heer Moll ontkent de leiding in de relletjes gehad te hebben. Spr. heeft den heer Moll in het college de vraag gesteld of hij wist, dat op den Zondag van de relle tjes een honderdtal menschen waren opgeroepen om de agitatie op touw te zetten, waarop de heer Moll hem antwoordde, dat hij het op den bewusten Zondagmorgen wist. Spr. heeft toen den heer Moll onder het oog ge bracht, dat, aangenomen dat hij buiten deze voorbereiding

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 861