5 FEBRUARI 1925. 87 vraagt, of de heer N u ij t e n daarop inderdaad aanspraak heeft. De heer KOOPERBERG zou uit zuinigheidsoogpunt in overweging willen geven het rooien van die boomen aan te besteden. Spr. is n. 1. getuige geweest van het rooien van boomen aan den Stationsweg door gemeente-werklieden, hetwelk zóó traag geschiedde, dat het treurig was om aan te zien; het grootste deel van den werktijd werd er geluierd en pijpjes gerookt. De heer MOLL drukt er zijn spijt over uit, dat de heer Kooperberg zich in deze niet tot de directie der Be plantingen of den betrokken wethouder heeft gewend, maar zooals Spr. ter oore is gekomen bij een postbode zijn licht heeft opgestoken. Spr. komt ten sterkste op tegen de bewering van den heer Kooperberg. Het rooien van de boomen aan den Stationsweg geschiedt onder zeer moeilijke omstandigheden, hetgeen o. a. te wijten is aan het stoom- tramverkeer; daardoor zijn er drie man meer noodig dan anders. Afgezien daarvan is het rooien van boomen op zichzelf reeds een zeer zwaar werk. Er mag derhalve gerust weieens even verpoosd, desnoods een pijpje gerookt worden. Spr. heeft het werk persoonlijk gevolgd en kan de verzeke ring geven, dat er niet geluierd is, integendeel, komt den betrokken werklieden hulde toe voor het feit, dat het verkeer niet onder de werkzaamheden geleden heeft. De heer KOOPERBERG kan zich best voorstellen, dat de heer Moll opkomt voor de werklieden, maar Spr. laat zich hetgeen hij met eigen oogen gezien heeft niet ontnemen. Spr. kan van de bewuste werklieden er twee aanwijzen, die nog geen drie uur per dag gewerkt hebben. Het is hem als werkgever een bron van ergernis geweest het te moeten aanzien hoe daar de lijn getrokken werd. Spr. geeft daarom

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 87