890 1 DECEMBER 1925. overweging ligt een maatstaf voor een aanzienlijken meer prijs boven Uw gemiddelden terreinprijs, wanneer we van de geprojecteerde groote blokken beginnen ondiepe strooken langs de straten te verkoopen, maar ik vind die maatstaf hier niet aangelegd; er is zonder behoorlijke motiveering sprake van een meerprijs van slechts f 0.50 per M2. De prijs van den grond zal volgens Uw voorstel f 4.50 per M2. bedragen. Wat het terrein den kooper in opge- hoogden toestand zal kosten, blijkt niet uit Uw advies; ik meen dezen prijs echter op ruim f5.per M2. te mogen stellen. Afgezien van hetgeen ik reeds heb opgemerkt omtrent een aanzienlijk surplus op den prijs, noodig voor een on diepe strook langs de straat, als waarover het hier gaat, is deze prijs te laag om de beide redenen, die ik reeds bij Uw voorstel tot verkoop aan de Gebrs. Touw heb genoemd. Ik zal daarom ook tegen dezen verkoop stemmen. Ten slotte wensch ik ten aanzien van de verkoopsvoor waarden hetzelfde op te merken als bij het voorstel-Gebrs. Touw. Eigenaardig doet mij de zinsnede aan in het desbetreffend rapport van den Directeur van Openbare Werken waarin deze zegt „Ik weet niet of Uw College de bedoeling heeft, nu de „vestiging der groente-veiling een feit is, een hoogeren prijs „(dan f 4.50 per M2.) voor dezen grond te vragen; ik voor „mij vind daarin iets minder juists." Daaruit blijkt wel zonneklaar, dat van goede koopmanschap geen sprake is en in elk geval ook bij Uwen adviseur een behoorlijk richtsnoer ontbreekt. Ik heb nu reeds eenige malen uit de adviezen van den Directeur kunnen constateeren, dat bij de onderhandelingen tot verkoop de vraagprijzen door hem worden gedaan en in dit verband zou ik gaarne vernemen wie de verantwoor delijkheid voor het resultaat der onderhandelingen draagt; de Directeur of Burgemeester en Wethouders.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 890