22 DECEMBER 1925.
923
tijd is gesticht en waarop per 1 Jan. 1926 nog een schuld
van ruim f 750.000.rust, terwijl voor 1926 bijna f 100.000.
aan nieuwe uitbreidingswerken zal noodig zijn.
Op grond van deze drie overwegingen acht ik de door
Burgemeester en Wethouders aangekondigde belastingver
laging wel wat ontijdig.
Al zal ik te zijner tijd met een voorstel meegaan, omdat
hiermee een sterk gevoel, dat in de burgerij leeft, wordt
bevredigd, toch wensch ik geenszins den indruk gewekt te
zien, dat die verlaging voor het volgende belastingjaar van
blijvenden aard kan zijn, veel minder, dat we in de dalende
lijn zouden zijn gekomen.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat Burgemeester en Wet
houders de burgerij meer blijvend hadden kunnen ontlasten,
indien zij gehoor gegeven hadden aan de ten vorigen jare
door mij ingediende en door den Raad aangenomen motie,
luidende
„De Raad der gemeente Breda, overwegende, dat het wen-
„schelijk en noodzakelijk is om na te gaan in hoeverre de
„in de laatste jaren toegekende verhoogingen van salarissen
„en loonen moeten worden gehandhaafd en de premiën voor
„pensioen moeten worden verhaald, noodigt Burgemeester en
„Wethouders uit, ten spoedigste desbetreffende gegevens
„over te leggen en hunne zienswijze kenbaar te maken."
Ter toelichting heb ik toen o. a. gezegd en ik handhaaf
dit nog ten volle:
„Voor niet minder dan f 800.000.werd door de ge-
„meente over 1923 aan salarissen en loonen uitgekeerd (het
„onderwijs buiten beschouwing gelaten) en deze post maakt
„eene nadere beschouwing dringend noodig nu op de uitgaven
„voor materiëele doeleinden slechts hier en daar en dan
„slechts onbeteekenend kan worden bespaard.
„Het is niet mijne bedoeling, dat nu rauwelijks te werk
„wordt gegaan, bijv. eene uniforme procentsgewijze verla
ging, en zou daarom gaarne zien, dat Burgemeester en
„Wethouders spoedig met volledige gegevens kwamen, zoo-