932
22 DECEMBER 1925.
Het is mij zeer goed bekend, dat het voorbereidend lager
onderwijs niet wettelijk is geregeld. Er is dus geen sprake
van, dat er eenigen wettelijken drang kan worden uitgeoe
fend in zake de oprichting van een of meer openbare be
waarscholen.
Doch naast wettelijke, bestaat er ook nog zooiets als
zedelijke of moveele verplichting. (Wanneer ik hier spreek
van zedelijke, dan hoop ik, dat er genoeg spinrag uit diverse
politieke hoofden is weggevaagd, zoodat ze niet meer het
oude coalitiestandpunt innemen, hetwelk ons, Sociaal-Demo
craten, als een soort 2e-rangs-menschen, buiten de zedelijke
gemeenschap stelde).
Die zedelijke verplichting nu brengt m. i. mede, om, waar
door ons steeds royaal de gelijkstelling van openbaar en
bijzonder onderwijs wordt voorgestaan, ook den drang van
velen naar de oprichting van een openbare bewaarschool
recht te doen wedervaren.
In vele gemeenten is die zedelijke verplichting dan ook
als zoodanig gevoeld en de uitvoering royaal ter hand ge
nomen.
Na het, voor het overgrootste deel, ongemotiveerde af
stemmen, waarop Uw College zich nu beroept in de Memorie
van Antwoord en na de niet zeer zwaarwichtige argumenten
destijds als bestrijding aangevoerd, kunnen we ons niet zonder
meer bij deze botte afwijzing, in den vorm van verwijzing
naar het Raadsbesluit van 29 Juli '25, neerleggen. Onze
meening blijft, dat er door deze weigering een groot onrecht
wordt aangedaan aan de groote groep der bevolking, die
dit onderwijs wenscht. Er is dan ook door een aantal or
ganisaties, welke dit onderwijsbelang voorstaan, een actie
op touw gezet om nogmaals en met meerdere klem bij Uw
College aan te dringen tot oprichting ervan. Een der vele
middelen, welke we in die actie wilden aanwenden, is de
heden door mij gevoerde en nog te voeren bespreking ervan
bij deze behandeling der begrooting.
Mocht in dit geval mijn stem nu ook zijn als die eens