22 DECEMBER 1925.
933
roependen in de woestijn, dan zal ik me verplicht gevoelen,
bij wijze van protest, mijn stem te onthouden aan het in
deze begrooting voorkomende voorstel tot subsidieering der
bijzondere scholen voor voorbereidend lager onderwijs. En
neem ik tevens bij deze de vrijheid om alle in dezen Raad
aanwezige voorstanders van de gelijkberechting van Open
baar en Bijzonder Onderwijs uit te noodigen, bij wijze van
protest tegen deze onbillijke handelwijze, hetzelfde te doen.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb gezegdik dank U.
De VOORZITTER merkt op, dat de heer Van Werk-
h o o v e n sommige punten beter bij de desbetreffende
artikelen ter sprake had kunnen brengen.
De heer VAN HATTEM houdt de volgende rede:
Mijnheer de Voorzitter,
Gaarne maak ik gebruik van de mij geboden gelegenheid
tot het houden van algemeene beschouwingen.
Vóór alles wil ik gaarne mijn waardeering te kennen geven
voor de omstandigheid, dat in tegenstelling met de laatste
jaren reeds nu de begrooting behandeld kan worden.
Een groote achterstand is daardoor ingehaald en Burge
meester en Wethouders mag daarvoor erkentelijkheid worden
betuigd.
Politieke beschouwingen, Mijnheer de Voorzitter, zou ik
achterwege kunnen laten, ware het niet, dat de in den zomer
van dit jaar plaats gehad hebbende verkiezingen voor de
Tweede Kamer der Staten-Generaal mijn partij in de ge
legenheid hebben gesteld na te gaan, wat er nu wel waar
is van de sombere uitlatingen van den heer Haaiman,
met betrekking tot onze positie en invloed, gepleegd in de
afgeloopen jaren. In dit verband heeft de heer Haaiman
zelfs gesproken van „anderhalf man en een paardekop".
De cijfers van dit jaar zeggen wel wat anders, Mijnheer
de Voorzitter.