22 DECEMBER 1925.
941
„Zonder nadere inlichtingen enz. is niet te beoordeelen,
of deze bewering juist is."
Zijt Gij dan ziende blind en hoorende doof?
Och neen, Gij weet en verstaat het zeer goed. Blijkt het
ons niet uit het antwoord, dat de heer Wethouder Moll
gegeven heeft op de nota van het klaverblad lustig kla
verblad, zou ik niet gaarne durven zeggen Van Sons-
beeck, Pelster, Korteweg? De heer Pels ter kan
geen uur meer met den heer Moll samenwerken als deze
zijn stem aan mijn motie niet terugneemt. De tijd van het
ultimatum is verstreken, de heer Moll heeft zeer terecht
zijn stem niet teruggenomen, en de heer Pelster
gaat heen? Neen, Mijnheer de Voorzitter, hij durft zich niet
te wagen aan een uitspraak van den Raad. Gemis aan moed,
dat is het en niets anders.
Telkens en telkens weer blijkt het, dat dit College geen
Raadsmeerderheid achter zich heeft, en telkens en telkens
weer geeft het opnieuw blijk, zulks niet te willen begrijpen.
Is dan op deze houding niet van toepassing het woord van
den Profeet Jesaja: „Wat baat het, dat Gij geslagen wordt,
daar Uwe wederspannigheid steeds toeneemt!"
Maar nog meerdere antwoorden zijn zeer zeker te geven.
Ook U, Mijnheer de Voorzitter, zou Uzelf weieens mogen
afvragen, of U in deze niet een „mea culpa", misschien
wel een „mea maxima culpa" past.
Moest het geen verbittering wekken, dat Gij U niet hebt
ontzien, tot op den laatsten dag onder Uwe beschermende
vleugelen te nemen, een man, dien ik hier openlijk ervan
beschuldig, als wethouder der gemeente, den Raad met
opzet op de meest grove wijze te hebben misleid en de
belangen der gemeente ten zeerste te hebben geschaad?
De VOORZITTER: Wie bedoelt U?
De heer HAALMAN De oud-wethouder F e b e r.