22 DECEMBER 1925. 943 De VOORZITTER Ik wensch geen verdere voortzetting van Uw rede, als die zaak niet onmiddellijk wordt opgehelderd. De heer HAALMANU heeft het indirect gedaan door middel van het College. De VOORZITTER: Dus niet ik, maar het College heeft onwaarheid gesproken. De heer HAALMAN: Ja. Het betreft artikel 12 van het reglement van orde, waarvan door mij aan de Kroon ver nietiging werd gevraagd: Burgemeester en Wethouders hebben toen op een desbetreffend verzoek om inlichtingen van de Koningin geantwoord, dat vernietiging niet noodig was, aangezien het reglement binnenkort zou worden herzien. Dit is nu al 4 1/2 jaar geleden en herziening heeft nog steeds niet plaats gehad. Men heeft dus toen onwaarheid gesproken tot de Koningin. De VOORZITTER: Er is toen volkomen juist door het College geantwoord, dat het reglement herzien moest worden. De zaak is evenwel van niet zoo urgenten aard, dat andere, belangrijker zaken daarvoor achtergesteld moesten worden. De herziening van het bewuste reglement is volstrekt niet van de baan geschovenzij zal te zijner tijd aan de orde worden gesteld. Het verheugt mij, dat de heer Haaiman heeft moeten zeggen, waarop hij doelde, daardoor is de ver keerde indruk, welke zijn woorden gewekt hadden, wegge nomen. De heer HAALMANAls U 4 jaar beschouwt als te zijner tijd! Ik houd vol, dat er onwaarheid is gesproken tot de Koningin. Voortgaande zegt Spr. Och ja, zoo vanzelf ben ik verzeild geraakt in het beleid van het College van Burgemeester en Wethouders.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 943