944
22 DECEMBER 1925.
Over Uw persoonlijk beleid, Mijnheer de Voorzitter,
zeide ik reeds een en ander. Ik betreur het in hooge mate,
dat U, die ongetwijfeld over groote gaven beschikt en een
zeer bekwaam man zijt, die gaven en bekwaamheid niet
altijd op de juiste wijze hebt gebruikt. Zoudt U niet veel
er toe hebben kunnen bijdragen, dat hier een geheel andere
verhouding had geheerscht, hetgeen toch van zoo groot
belang is. Vrijwel allen hopen wij spoedig, de hoog noodige
uitbreiding onzer grenzen tot stand te zien komen, maar
moeten de gebeurtenissen, die hier plaats grijpen, hen, die
wij hopen, dat onze medeburgers zullen worden, niet ten
zeerste daarvan doen afschrikken? Is het te verwonderen,
dat men een toon beluistert, waaruit klinkt: Bij Breda wel,
maar in 's hemelsnaam niet onder zoo n bestuur!
Van het beleid van den heer Wethouder P e 1 s t e r kan
ik evenmin met overgroote bewondering getuigen.
Waarom nog steeds niet van den Belcrumpolder even
tueel met ons ander grondbezit een goed opgezet en
zelfstandig geadministreerd grondbedrijf gemaakt, dat naast
een woningbedrijf in hooge mate gewenscht is? Over beiden
zal ik straks nog het een en ander zeggen.
Waarom heeft de Wethouder nog steeds geen einde ge
maakt, aan het hem toch zeker wel bekend zijnde gemis
aan voldoende samenwerking tusschen bouwpolitie en open
bare werken?
Waarom, nu weer voor de zooveelste maal bevestigd
wordt mijn bewering, dat onze flnancieele toestand kern
gezond is, niet eens overwogen, of het niet de voorkeur
verdient, onze plaatselijke inkomstenbelasting toch heusch
geen ideaal systeem te doen vervangen door opcenten
op de Rijksinkomstenbelasting, casu quo, het systeem te
verbeteren, waardoor de lagere inkomens zouden worden
ontlast
En waarom niet eens nagegaan, of het geen tijd wordt
om over te gaan tot verlaging der opcenten, vooral op de
personeele belasting, die, nu velen door bovenmatige huren