22 DECEMBER 1925.
945
worden gedrukt, juist daardoor veelvuldig onbillijke lasten
oplegt?
Waarom Gij, die geacht wil worden tot de democraten
te behooren ja, Mijnheer de Voorzitter, het is heusch
waar zoo schriel, wanneer het sociale aangelegenheden
betreft
Hebben niet Sonsbeeckiaansche Feberaria's U van den
goed bedoelden democratischen weg afgetrokken? Hoe zou
het anders mogelijk zijn, dat Gij, nu juist niet precies gelijk
broeders uit hetzelfde huis eendrachtelijk te zamen woont met
Uw fractiegenoot, den heer Wethouder Moll, wiens beleid
gelukkig een meer gezond democratisch karakter vertoont.
Het is nu juist niet een demonstratie der katholieke een
heid, al zult Gij hierop wellicht antwoorden, dat die eenheid
onverbrekelijk is, wanneer het principiëele zaken geldt. Het
ligt er maar aan wat Gij onder principiëele zaken verstaat.
Er is in het Centraal Rapport gesproken en dat is
zeer verklaarbaar over het verheugende verschijnsel der
zich baanbrekende nieuwe groepeering conservatief-democraat.
Ook ik, Mijnheer de Voorzitter, ben van meening, dat deze
groepeering onherroepelijk komen moet. In 1921 zeide ik
reeds in de Provinciale Staten van Noord-Brabant bij de
behandeling van vrijwel hetzelfde vraagstuk„Conservatisme
en Democratie zijn onvereenigbaar en zelfs de banden des
geloofs zullen eenmaal niet in staat blijken, deze beide ele
menten bijeen te houden."
Rotsvast dan ook staat mijn geloof aan het totstandkomen
der nieuwe groepeering en zij die gelooven haasten niet.
Doch waartoe zoude haast noodig zijn? Geen enkele
camouflage, hoe kunstig ook aangebracht, is meer in staat
althans hier in dezen Raad de waarheid van het
voorgaande te verbergen.
Daarom sprak ik met vreugde van het meer gezonde
democratie vertoonende beleid van den heer Wethouder
Moll. Zekerlijk kan ook hij nog meerdere wenschen ver
vullen, maar het zou van ondankbaarheid getuigen, indien