22 DECEMBER 1925. 953 „gedurende een reeks van jaren zeer sterk verhoogd, toch „nog tegen veel lagere prijzen de gronden verkrijgt dan „wanneer zij niet tijdig door de gemeente zouden zijn gekocht." In „de Gemeente en het Bouwterrein", een der Politieke en Sociale studiën, uitgegeven onder toezicht van Mr. P. J. M. A a 1 b e r s e, lees ik op blz. 47: „De prijs, die voor den grond bij aankoop moet gegeven „worden, laat in den regel niet toe, dat in de eerste jaren, „als de grond nog als wei- of akkerland wordt gebezigd, „uit de opbrengst rente en aflossing van de koopsom kan „worden betaald. Als men aanneemt, dat de grond in waarde „zal vermeerderen en wel zoo veel, dat uit den verhoogden „prijs bij verkoop niet alleen de schuld kan worden afgelost, „maar ook dat geleden rente-verlies kan worden vergoed, „dan is dit bezwaar natuurlijk slechts van voorbijgaanden aard. „Intusschen, de rente en misschien ook de aflossing moet „betaald worden, en er is zeker wel wat legen dit uit de „gewone middelen der gemeente te doen. De tegenwoordige „belastingschuldigen zouden dan rente en aflossing hebben „op te brengen, terwijl het nageslacht, dat den grond zal ver- „koopen, gaat strijken met de opbrengst, waarin veelal niet „alleen de inkoopsprijs, doch ook eene waardevermeerdering „zal begrepen zijn. „Men heeft daarop gevonden de instelling van een af zonderlijk grondbedrijf. „Dit grondbedrijf wordt belast met de betaling van rente „en aflossing en het geld daartoe noodig wordt verkregen „voornamelijk door verkoop van grond en door geldleening." Mr. Van Poelje schrijft in deel I van zijn werk „De Nederlandsche Gemeente" op blz. 190: „Het eerst in Den Haag, later in een aantal andere ge beenten, is men toen tot instelling van een z. g. grondbe drijf overgegaan. „De grondslag, waarop die grondbedrijven rusten wordt „gevormd door de volgende stellingen: Het geldelijk beheer der gemeenten moet erop gericht

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 953