954 22 DECEMBER 1925. „zijn, dat vermindering van het gemeentelijk vermogen wordt „voorkomenvoor vermeerdering van dat vermogen behoeft „in het algemeen niet gezorgd te worden. „b. In zich normaal ontwikkelende gemeenten kan op een „voortgaande stijging van de gemeentelijke grondprijzen „gerekend worden." Hij somt dan verschillende waarborgen, op die moeten worden gesteld, en dan luidt zijn conclusie: „Bij inachtneming van deze waarborgen en bij een ver standig beleid, wanneer men dus niet maar raak koopt, „ook in tijden van abnormaal hooge prijzen, en wanneer „de exploitatie der in het bedrijf gebrachte gronden doel- „matig geschiedt, achten wij de grondbedrijven vrijwel on- „misbaar voor een goede gemeentelijke uitbreidingspolitiek. „Waar groote gemeenten niet tot de instelling van een „dergelijk bedrijf overgaan, moeten zij toch bij een grond bezit van eenige beteekenis het beheer wel overeenkomstig „de voor de grondbedrijven geldende beginselen voeren. „De tegen de grondbedrijven ingebrachte bedenkingen „kunnen moeilijk afdoende worden geacht. Zij miskennen „het doel, waarmede de grondbedrijven worden opgericht. „Een goed ingericht grondbedrijf, dat beheerd wordt door „een gemeentebestuur, 't welk berekend is voor zijn taak, „stelt de gemeente aan geen grootere risico's bloot, dan „alle andere gemeentelijke bedrijfsexploitaties." Mr. S. I. R. de Monchy schrijft in „Modern Gemeen- tebeheer", deel II, op blz. 453 „Het is met het doel te ontkomen aan dezen schadepost „van rente en aflossing gedurende de jaren, die aan de „exploitatie als bouwgrond voorafgaan, dat verschillende „gemeenten in de laatste jaren zijn overgegaan tot oprichting „van zoogenaamde grondbedrijven. „Voor ons land gaf Amsterdam het voorbeeld met de op „1 Juni 1904 door den Raad vastgestelde „Verordening „omtrent de exploitatie van gronden gelegen in en nabij „den Binnendijkschen Buitenvelderschen polder", welke de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 954