22 DECEMBER 1925.
959
wachten met de door mij den Raad toegezegde memorie van
toelichting, bij mijn voorstel tot het instellen eener commissie
van bijstand voor veemarkt en slachthuis.
Dat beiden als gemeentelijke bedrijven in den gewonen
vorm zullen moeten worden beheerd, staat vrijwel vast,
maar toch zou ik gaarne de meening van het College ver
nemen, of de theoriëen, die de Directeur van onzen Vleesch-
keuringsdienst propageert, in zake de Naamlooze Vennoot
schapsvorm, in toepassing zullen worden gebracht. Vinden
deze theoriëen instemming bij Uw College Mijnheer de
Voorzitter, ik wil niet meer vergen van het geduld van den
Raad en het hierbij laten. Veel zou nog te zeggen zijn over
belangrijke zaken van gemeentebeheer, maar ik wil eindigen,
niet echter voordat ik den wensch heb te kennen gegeven,
dat het nu mogelijk zal zijn een volgende maal, bij de al-
gemeene beschouwingen mij geheel te bewegen op het groote
en mooie terrein van het wetenschappelijk gemeentebeheer.
Dat een betere verstandhouding zoowel in den Raad als in
het College moge terugkeeren; niets zal mij aangenamer
zijn. Gaarne zal ik daartoe medewerken in het waarachtig
belang onzer gemeente. Daarom, Mijnheer de Voorzitter,
zou ik deze beschouwingen willen eindigen met een leuze,
die men thans overal in onze stad ziet aangeplakt, als de
naam eener revue, die dezer dagen alhier zal worden opge
voerd, namelijk
„Als het nu maar uit is!"
Mijnheer de Voorzitter, ik heb gezegd.
De heer MEIJVIS heeft bij het afdeelingsonderzoek een
vraag gesteld over het uitvaardigen van een z. g. plakver-
bod. Spr. verwacht, dat Burgemeester en Wethouders bij
verkiezingen voortaan toestemming zullen geven voor het
beschilderen van het plaveisel, opdat muren en schuttingen
niet meer worden ontsierd. Het antwoord van Burgemeester
en Wethouders op zijn vraag in zake de samenstelling van
het scheidsgerecht kan hem niet bevredigen. Het scheids-