22 DECEMBER 1925.
961
tot de taak der Overheid behoort de Zondagsrust te bevor
deren, wensch ik thans niet in te gaan, daar ik meen te
kunnen volstaan hiervoor te verwijzen naar mijn betoog,
gehouden bij de behandeling der begrooting in de raads
zitting van 21 April 1. 1.
Uit de practijk is proefondervindelijk gebleken, dat het
particulier initiatief geen waarborgen biedt voor wat betreft
gesloten overeenkomstenhiervoor kan als bewijs dienen,
dat de apotheeksluiting op Zondag vóór eenige maanden
is opgeheven en over eenige maanden wederom een groote
groep van winkeliers, gedwongen door den onwil van een
enkeling, eveneens hunne winkels op Zondag zullen openen,
waardoor wederom een 30 a 40 werknemers hun vrijen
Zondag gedeeltelijk zullen inboeten.
Waar deze categorie van werknemers geheel onbeschermd
staat, daar ook de Arbeidswet 1919 nog steeds niet op hen
van toepassing is (zij kent geen vrijen middag, Zaterdags
werktijden van 's morgens 8 tot 's avonds 10 of 11 uur)
daar behoort toch zeker de Overheid, hetzij Staat of Ge
meente, zorg te dragen, dat hun het genot van den vrijen
Zondag wordt gewaarborgd. Mijnheer de Voorzitter, ik zal
hier thans niet verder op ingaan, maar verzoek U met den
meesten aandrang, die maatregelen te treffen, waardoor een
spoedige behandeling van het door mij ingediende ontwerp
tot wijziging der verordening op de winkelsluiting door den
Raad kan geschieden.
Naar aanleiding van het betoog van mijn geacht medelid
den heer Z ij 1 m a n s, wensch ik het volgende te zeggen.
De heer Z ij 1 m a n s heeft, op bezuiniging aandringende,
gewezen op de loonen der werklieden in dienst der gemeente
en hierbij een vergelijking getroffen met de loonen, die in
het particulier bedrijf betaald worden.
Het zij mij vergund, Mijnheer de Voorzitter, in dit verband,
een kort gedeelte te citeeren uit de rede door Mr. V.
Rutgers uitgesproken op het 2e Christelijk-sociaal congres.
„Met verwijzing naar de beginselen, die voor de loonen